Emailadres: Login
Wachtwoord:
Suriplein.com Vakantie Suriname \ Handleiding betreffende de toescheidingsovereenkomst

Handleiding betreffende de toescheidingsovereenkomst

Het onafhankelijk worden van Suriname brengt mede dat tussen het Koninkrijk en Suriname een Overeenkomst moet worden gesloten tot regeling van de nationaliteit.

Deze regeling behoorde tot de belangrijkste onderwerpen waarover de met de voorbereiding van de Surinaamse onafhankelijkheid belaste Koninkrijkscommissie de regeringen van de drie landen heeft geadviseerd. In het nadien gevoerde overleg tussen de regeringen is het door de Koninkrijkscommissie opgestelde advies overgenomen. Het onderhavige verdrags-ontwerp en de toelichting zijn dan ook op enkele details na ontleend aan dit advies en de daarbij overgelegde ontwerpen.

Ten aanzien van de rechtsgrondslagen ener nationaliteitenregeling zij vooropgesteld, dat de nationale wetgever het bevoegde orgaan is dat kan bepalen wie de nationaliteit van het eigen land zal bezitten. Zoals artikel 6 van de Nederlandse grondwet bepaalt, dat de wet verklaart wie Nederlanders en wie ingezetenen zijn, zal na het verkrijgen van de volledige onafhankelijkheid ook de Surinaamse (grond)wetgever bepalen wie de Surinaamse nationaliteit zal bezitten. Zo bepaalt ook het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat na het verwerven van de volledige onafhankelijkheid, door Suriname zijn gelding voor het – dan overblijvende – Koninkrijk zal behouden, in artikel 3 uitdrukkelijk het Nederlanderschap tot Koninkrijksaangelegenheden, hetgeen betekent dat de Koninkrijkswetgever het ten bevoegde orgaan binnen het Koninkrijk is en blijft.

Het is echter in hoge mate wenselijk dat de verschillende bevoegde wetgevers – in casu de wetgever van het Koninkrijk en die van Suriname – nationaliteitsregelingen scheppen die voorkomen dat personen die thans de Nederlandse nationaliteit bezitten, na het verkrijgen van de volledige onafhankelijkheid door Suriname een dubbele nationaliteit zouden bezitten – een situatie waaraan grote bezwaren zijn verbonden en die internationaal ook zoveel mogelijk wordt tegengegaan – dan wel zonder nationaliteit zouden zijn, hetgeen nog ernstigere bezwaren heeft. Op het tijdstip waarop Suriname de volledige onafhankelijkheid verkrijgt moet vaststaan welke nationaliteit ieder, die thans Nederlander is, dan bezit. Een en ander dient dan ook bij overeenkomst te worden geregeld, welke overeenkomst gelding zal verkrijgen op dat tijdstip. Er zij aan herinnerd dat Nederland partij is bij het verdrag van ’s Gravenhage van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende wetsconflicten inzake nationaliteit (Trb. 1967, nr. 73) en de bekrachtiging voorbereidt van het verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteiten betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4), in welke verdragen onder meer het streven is uitgedrukt om het ontstaan van gevallen van meervoudige nationaliteit te beperken.

Een overeenkomst, houdende een regeling van toescheiding van staatsburgers, moet behalve de hiervoor uiteengezette rechtsgrondslag, ook rekening houden met de bestaande feitelijke situatie. Deze wordt gekenmerkt door twee belangrijke omstandigheden.

In de eerste plaats bezit thans de overgrote meerderheid van de in Suriname wonende personen de Nederlandse nationaliteit.

In de tweede plaats is enerzijds een relatief groot aantal uit Suriname afkomstige Nederlanders in Nederland en in de Nederlandse Antillen metterwoon gevestigd en is een niet onbelangrijk gedeelte daarvan aldaar door werkkring, door huwelijk of anderszins vast geworteld, doch anderzijds gevoelt evenzeer een groot aantal hunner zich sterk verbonden met Suriname. Deze beide groepen vallen, naar mag worden aangenomen, ten dele samen.

In het ontwerp van de overeenkomst worden deze gegevenheden tot uitdrukking gebracht. De voorgesteld regeling gaat er enerzijds van uit, dat aan de Nederlanders die in Suriname zijn geboren en die daar wonen op het ogenblik waarop dat land volledige onafhankelijkheid verwerft, de Surinaamse nationaliteit wordt toegekend. Anderzijds wordt met deze oplossing beoogd de uit Suriname afkomstige Nederlanders die op genoemd ogenblik metterwoon buiten Suriname zijn gevestigd de Nederlandse nationaliteit – in de meeste gevallen wonen zij in Nederland of op de Nederlandse Antillen – te doen behouden, doch hun de mogelijkheid te bieden op eenvoudige wijze de Surinaamse nationaliteit te verwerven. Zij worden daarbij niet tot een keuze gedwongen. Wanneer zij die keuze eenmaal maken, dient dit in volle vrijheid te geschieden en op grond van motieven die voor een keuze van nationaliteit doorslaggevend zijn.

Kan aldus in grote lijnen de opzet van de regeling worden geschetst, het is noodzakelijk thans nader in te gaan op de vraag, aan de hand van welke toetsen voor de verbondenheid van personen met het grondgebied van Suriname moet worden bepaald wie de Surinaamse nationaliteit zullen verwerven.

Geboorte op een grondgebied en het bezit van een woonplaats op een grondgebied doen beide het bestaan van een band met dat gebied veronderstellen. Het nationaliteitsrechtelijke gewicht van beide criteria is niet even groot. Zeker in een tijd waarin de mogelijkheden van migratie zo zijn verruimd is de groep van hen die woonplaats hebben buiten hun vaderland aanzienlijk groter dan die van hen die buiten hun vaderland zijn geboren. De ontworpen regeling knoopt daarom allereerst aan bij de geboorte in Suriname.

Geboorte in Suriname zou als enig criterium voor de toescheiding van staatsburgers aan dat land niet voldoende zijn. Er hebben zich in de loop der tijden tal van uit Nederland afkomstige Nederlanders voor een in beginsel tijdelijk verblijf naar Suriname begeven in dienst van de Nederlandse regering als militair, als ambtenaar, als deskundige voor het verlenen van technische bijstand. Weer anderen hebben zich in Suriname gevestigd, komende uit Nederland en met de bedoeling daarheen te zijner tijd terug te keren. Veelal hebben zij in Suriname een gezin gesticht of is het gezin op Surinaams grondgebied uitgebreid. De kinderen zijn later weer naar Nederland teruggekeerd met de ouders. Het zou onjuist zijn, hun geboorte in Suriname als enige maatstaf te nemen voor het bepalen van hun Nationaliteit.

Hetzelfde geldt voor de in Suriname geboren kinderen van hen die zich vanuit de Nederlandse Antillen tijdelijk in Suriname hebben gevestigd. Het is niet gemakkelijk na te gaan, hoe talrijk deze groepen zijn doch aangenomen moet worden dat zij, gelet op de lange tijd dat Suriname, Nederland en de Nederlandse Antillen verbonden zijn geweest een niet onaanzienlijk aantal Nederlanders tellen.

Combineert men geboorte in Suriname met het bezit van een woonplaats aldaar, dan is er wel voldoende grond om het bestaan van een voor de nationaliteitsbepaling toereikende band met Suriname aan te nemen. Wat betreft het tijdstip van het bezit van woonplaats moet dan worden gedacht aan het tijdstip waarop Suriname volledig onafhankelijk wordt. Daar de beide gegevens zonder meer in de bevolkingsadministratie zijn te vinden is het ook uit praktisch oogpunt aantrekkelijk de combinatie van geboorte en woonplaats in Suriname als eerste en belangrijkste toets voor de Surinaamse nationaliteit te aanvaarden.

Daarnaast zijn er enkele niet onbelangrijke groepen, die weliswaar niet door geboorte met Suriname zijn verbonden, doch die toch een zodanige band met dat land bezitten dat zij de Surinaamse nationaliteit dienen te verwerven. Men denke aan de kinderen van in Suriname geboren vaders die in een tijdelijk verband werkzaam zijn geweest in de Nederlandse Antillen of Nederland en later zijn teruggekeerd naar Suriname, indien deze kinderen zijn geboren in de tijd dat het gezin buiten Suriname verbleef. Ook zij die in Suriname zijn genaturaliseerd of die de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen door een huwelijk (in Suriname) met een in Suriname wonende Nederlander moeten geacht worden een met Suriname voor de nationaliteitsbepaling voldoende sterke band te hebben. Tenslotte geldt dit ook voor de Nederlanders die bij de toescheidingsregeling met Indonesië aan Nederland zijn toegescheiden en op dat tijdstip woonplaats hadden in Suriname. Zij die in Suriname zijn geboren of behoren tot de zoëven vermelde groepen die anders dan door geboorte een sterke band met Suriname hebben, behouden het Nederlandschap wanneer zij op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Overeenkomst buiten Suriname woonplaats en werkelijk verblijf hadden. Zeer velen van hen zijn in de loop der tijden en vooral de laatste jaren naar Nederland getrokken. Zij hebben woonplaats in Nederland, doch die woonplaats is, zoals zoëven werd gesteld, op zichzelf niet steeds van doorslaggevende nationaliteitsrechtelijke betekenis, zeker niet wanneer zij nog eerst van korte duur is. Het behoud van de Nederlandse nationaliteit voor deze groep berust dan ook op buiten het woonplaatsbeginsel liggende overwegingen, die als volgt kunnen worden samengevat.

Het is geen vanzelfsprekende zaak, dat Nederlanders die door geboorte in Suriname of uit in Suriname geboren ouders met Suriname zijn verbonden en zich naar Nederland, de Nederlandse Antillen of elders buiten Suriname hebben begeven, bij de volkenrechtelijke statenopvolging welke bij de volledige onafhankelijkwording van Suriname plaats vindt het Nederlanderschap verliezen. Dit zou hen volkenrechtelijk van de ene dag op de andere tot vreemdelingen maken in Nederland en de Nederlandse Antillen, waarheen zij zich als Nederlanders hebben gevestigd. Het moge waar zijn, dat velen van hen onder druk van bijzondere omstandigheden naar Nederland zijn gekomen en Suriname als hun vaderland blijven beschouwen waarheen zij te zijner tijd hopen te kunnen terugkeren, doch dit brengt geen verandering in de feitelijke situatie waarin zij bij de volledige onafhankelijkwording van Suriname verkeren.

Zij wonen als Nederlanders in Nederland of de Nederlandse Antillen en velen zijn ook allengs met de samenleving in die landen vergroeid. Hen door het toekennen van de Surinaamse nationaliteit het Nederlanderschap te laten verliezen zou hun positie in die samenleving verzwakken.

Aan de andere kant zou het onjuist zijn, de met Suriname bestaande banden welke door geboorte in dat land van de betrokkenen zelf of van hun ouders zijn ontstaan en welke ook voor velen door het verblijf in Suriname sinds de geboorte tot aan de overkomst naar Nederland of de Nederlandse Antillen een werkelijkheid vormen, te miskennen. Dit zou niet alleen onjuist zijn vanuit het gezichtspunt van de betrokkenen, voor wie die banden toch nog een duidelijke betekenis kunnen hebben, het zou ook onjuist zijn vanuit het gezichtspunt van de nieuwe staat Suriname die voor zijn opbouw en ontwikkeling behoefte heeft aan de inbreng van werkkracht en bekwaamheid weke bij de uit Suriname afkomstige Nederlanders in Nederland en de Nederlandse Antillen aanwezig is. De aan te bevelen oplossing dient dan ook tegemoet te komen aan de behoefte, deze verbondenheid met Suriname op een duidelijke wijze tot uitdrukking te brengen.

In deze gedachtengang zou men een oplossing kunnen zoeken in de richting van een vorm van dubbele nationaliteit. Dit stuit echter op grote bezwaren, zeker wanneer het gaat om een zo grote groep van personen. De oplossing welke is gevonden om naast het behoud van de Nederlandse nationaliteit voor de betrokkenen de band met Suriname tot uitdrukking te brengen is dan ook een andere. Zij is gebaseerd op het uitgangspunt dat de betrokkenen uitsluitend de Nederlandse nationaliteit bezitten, doch dat hun bepaalde rechten kunnen worden toegekend welke, wanneer zij dat wensen, de overgang naar de Surinaamse nationaliteit en het loslaten van de Nederlandse nationaliteit vergemakkelijken. Deze rechten zijn het recht om door een eenvoudige daarop gerichte wilsverklaring de Surinaamse nationaliteit te verkrijgen, het recht om te allen tijde met het gezin in Suriname onvoorwaardelijk te worden toegelaten, alsmede het recht om gedurende het verblijf in Suriname in alle opzichten te worden behandeld als Surinaams staatsburger, zolang men dit staatsburgerschap nog niet heeft verworven. Na een tweejarig verblijf in Suriname verkrijgen de betrokken personen van rechtswege – dus zonder dat een nadere wilsuiting nodig is – de Surinaamse nationaliteit.  De termijn van twee jaar biedt de gelegenheid om zonder dat daarvan het verlies van het Nederlanderschap het gevolg is, gedurende een beperkte tijd de mogelijkheden tot blijvende vestiging te onderzoeken. De hiervoor bedoelde wilsverklaring, welke verwerping van de Nederlandse nationaliteit betekent, kan uiteraard ook in Suriname worden afgelegd voor het verstrijken van de termijn van twee jaar door degenen die naar Suriname is gegaan met de vaste wil daar te blijven.

Heeft de betrokkenen de Surinaamse nationaliteit verkregen, dan verliest hij de Nederlandse nationaliteit. Hij zal in Nederland en in de Nederlandse Antillen de staat van vreemdeling hebben, onverminderd een voorkeursbehandeling welke zou kunnen voortvloeien uit tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Suriname te treffen regelingen.

Het behoud van de Nederlandse nationaliteit brengt ook voor hen die uit Suriname afkomstig zijn mede, dat zij de aan het Nederlanderschap verbonden rechten genieten – o.a. het recht tot het verkrijgen van een paspoort volgens de daarvoor geldende regelingen – en dat zij onderworpen zijn aan de daaraan verbonden plichten, zoals het vervullen van de militaire dienstplicht. Het behoud van de Nederlandse nationaliteit brengt voorts met zich mee, dat aan deze personen geen met het Nederlanderschap onverenigbare rechten en verplichtingen kunnen worden toegekend en opgelegd. Een Surinaams paspoort zal aan de betrokkenen niet kunnen worden verstrekt.

Het is duidelijk dat de aldus gedachte oplossing moet worden gezien als een in beginsel tijdelijke. Zij biedt soelaas aan de Surinaamse Nederlanders die ten tijde van de volledige onafhankelijkwording van Suriname buiten dat land verblijven. Hebben zij jonge kinderen, dan dienen deze in dezelfde positie te zijn als de ouders: ook deze jonge generatie mag vooralsnog geacht worden reëele banden met Suriname te bezitten. Voor hen die na zeer geruime tijd zijn geboren uit ouders die het Nederlanderschap hebben behouden en geen gebruik hebben gemaakt van de eenvoudige overgang naar de Surinaamse nationaliteit gaat deze veronderstelling niet meer op. Derhalve wordt voorgesteld het recht van onvoorwaardelijk toelating in Suriname niet meer toe te kennen aan hen die geboren zijn na het jaar 2000.

In de regeling is ook aandacht geschonken aan de situatie van Nederlanders die op het tijdstip van de volledige onafhankelijkwording van Suriname in dat land verblijven en daar dan volkenrechtelijk tot vreemdeling worden. Wanneer zij zich sterk met Suriname verbonden voelen, kunnen zij een optie uitbrengen voor de Surinaamse nationaliteit. Een regeling welke als het ware het spiegelbeeld zou vormen van die, welke is gevonden voor de Surinaamse Nederlandse in Nederland en de Nederlandse Antillen ligt niet voor de hand: de bijzondere situatie welke oplossing wenselijk maakt voor deze groep is niet vergelijkbaar met de situatie van de uit Nederland en de Nederlandse Antillen afkomstige Nederlanders in Suriname. Voor deze kan worden volstaan met het scheppen van een optie0mogelijkheid.

In het ontwerp wordt voorts nog aandacht geschonken aan tal van belangrijke onderdelen, zoals de vraag wat dient te geschieden wanneer man en vrouw door de regeling van verschillende nationaliteit worden, wat de nationaliteitsrechtelijke positie is van de minderjarige kinderen en welke rechten zij hebben te dien aanzien bij het bereiken van de meerderjarige leeftij. Ook is aandacht besteed aan de positie van hen die een publieksrechtelijke dienstverband hebben met Suriname of een van de andere landen van het Koninkrijk. Deze en andere onderdelen mogen in deze algemene beschouwing verder onbesproken blijven;verwezen zij naar de artikelsgewijze toelichting. Tenslotte is voorgesteld dat, indien de administratie van het Koninkrijk en van Suriname bij het vaststellen van de nationaliteit van een persoon (Nederlandse of Surinaamse) tot een verschillende uitkomst komen, door onderling overleg een oplossing moet worden gezocht. De bevoegdheid van de rechter blijft daardoor uiteraard onaangetast.

Aan het eind van deze algemene beschouwingen moge nog een korte samenvatting worden gegeven van de belangrijkste uitgangspunten welke aan het ontwerp ten grondslag liggen. Het beoogt enerzijds de integratie in de Nederlandse samenleving te bevorderen van de uit Suriname afkomstige Nederlanders die in Nederland of in de Nederlandse Antillen hun toekomst willen vinden. Voor degenen onder hen die de Surinaamse nationaliteit willen verwerven schept zij een eenvoudige mogelijkheid daartoe. Voor hen die naar Suriname willen terugkeren vergemakkelijkt zij de terugkeer en de overgang naar de Surinaamse nationaliteit. Van wezenlijk belang is, dat op de betrokkenen geen enkele druk wordt uitgeoefend om op korte termijn te kiezen voor de Nederlandse of de Surinaamse nationaliteit en dat zij de gelegenheid hebben zelfstandig en uit eigen wil te komen tot een beslissing op dit uiterst gewichtige punt, een beslissing die voor velen aan de hand van de in Nederland of de Nederlandse Antillen en Suriname opgedane ervaringen eerst na geruime tijd zal zijn gerijpt. Aldus is recht wedervaren aan de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen en is aan de menselijke aspecten van het nationaliteitsvraagstuk de hoogste waarde toegekend.


De artikelen

Ad artikel 1 In internationale overeenkomsten als deze is het gebruikelijk, dat de meerderjarige leeftijd op 18 jaar wordt gesteld.

Personen, die in het huwelijk zijn getreden voordat zij de 18-jarige leeftijd hebben bereikt, worden in overeenstemming met de in Nederland, de Nederlandse Antillen en Suriname geldende burgerrechtelijke bepalingen als meerderjarig aangemerkt. Zij blijven meerderjarig, wanneer het huwelijk wordt ontbonden of nietig verklaard voor zij de 18-jarige leeftijd hebben bereikt.

In een aantal bepalingen van deze overeenkomst wordt voor de afstamming verwezen naar “de vader of, indien deze wettelijk onbekend is, de moeder”. Als de vader van een kind wordt aangemerkt de man tot wie het kind in burgerrechtelijke betrekking staat, hetzij als wettig of gewettigd kind, hetzij als door hem erkend kind. Zijn zodanige burgerrechtelijke rechten er niet, dan moet worden geconstateerd, dat er geen wettelijk bekende vader is, derhalve dat de vader “wettelijk onbekend is”, en treedt voor het vaststellen van de afstammeling van de moeder in de plaats van de vader. De term “wettelijk onbekend” is een in de nationaliteitsrecht bekend begrip; hij komt op verschillende plaatsen in de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap voor.

Aangezien in de hierna te bespreken artikelen onderscheid gemaakt wordt tussen Nederlanders die in Suriname en die buiten Suriname zijn geboren, is het noodzakelijk aan te geven tot welke categorie de gevonden en verlaten kinderen moeten worden gerekend.

In de overeenkomst is op een aantal plaatsen sprake van woonplaats. In het geval van een gehuwde vrouw kan dit, al naar gelang het land waar het begrip wordt gehanteerd, tot verschillen leiden omdat de gehuwde vrouw naar Nederlands recht een juridisch onafhankelijke woonplaats heeft, naar Surinaams en Nederlands-Antilliaans recht echter woonplaats bij haar man.

Ad artikel 2 Dit artikel schept de zekerheid dat door deze Overeenkomst geen dubbele nationaliteit ontstaat.

Ad artikel 3 Dit artikel is van toepassing op het overgrote deel van de huidige bevolking van Suriname. Het bewijs van het verkrijgen van de Surinaamse nationaliteit is voor deze gevallen zeer eenvoudig.

Voor een – vermoedelijk kleine – groep opent artikel 10 de mogelijkheid tot herkrijging van het Nederlanderschap door het doen van een kennisgeving en wel voor hen diezelf wel in Suriname, doch wier vader c.q. moeder, als Nederlander buiten Suriname is geboren.

Ad artikel 4 Evenals in artikel 3 is in deze bepaling de voorwaarde opgenomen, dat de betrokkenen in Suriname moeten wonen. Hoewel het hier personen betreft die niet in Suriname zijn geboren moeten zij om de hierna te noemen redenen geacht worden een zo sterke band met Suriname te hebben, dat zij de Surinaamse nationaliteit behoren te krijgen.

De onder a bedoelde personen ontlenen het Nederlanderschap aan een vader c.q. moeder, die zelf wel in Suriname is geboren. Het kan voorkomen dat niet bekend is waar de ouder, aan wie zij het Nederlanderschap ontlenen, is geboren. Voor dat geval is bepaald dat die ouder geacht wordt in Suriname te zijn geboren.

Ad b, onder 1 Teneinde een inzicht te verkrijgen omtrent de personen die onder b, sub 1 worden bedoeld, moge het volgende dienen:

Ingevolge artikel 1, onder 1º, van de Wet op het Nederlands onderdaanschap van niet-Nederlanders (wet van 10 februari 1910, Stb. 55) hebben praktisch alle tussen 1 juli 1893 en 27 december 1949 in Nederlands-Indië, Suriname of de Nederlandse Antillen uit niet-Nederlandse ouders geboren personen, door geboorte de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander verkregen. Bij de overdracht van de souvereiniteit over Nederlands-Indië aan de Republiek (der Verenigde Staten van) Indonesië zijn ingevolge de Overeenkomst betreffende de toescheiding van staatsburgers, opgenomen in de Wet “Souvereiniteitsoverdracht Indonesië (wet van 21 december 1949, Stb. J 570), alle op 27 december 1949 in leven zijnde Nederlandse onderdanen-niet-Nederlanders, dus niet alleen de onderdanen die in Indonesië waren geboren, doch ook zij die het onderdaanschap ontleenden aan geboorte in Suriname of de Nederlandse Antillen, verdeeld tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Indonesië.

De in Suriname wonende Nederlandse onderdanen-niet-Nederlanders zijn ingevolge de bepalingen van het T(oescheidings) O(vereenkomst) als volgt tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Indonesië verdeeld:

1  Aan Indonesië:
de in Indonesië geboren Nederlandse onderdanen-niet-Nederlanders van 18 jaar en ouder, alsmede hun kinderen, die op 27 december 1949 de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt (ongeacht plaats van geboorte) (artikel 4 onder 2a, van de T.O.);

2  Aan het Koninkrijk der Nederlanden:

a  de in Suriname geboren afstammelingen van de personen genoemd onder 1, die op 27 december 1949 de leeftijd van 18 jaar reeds hadden bereikt (artikel 4, onder 2 b T.O.);

b  de in Suriname uit andere niet-Nederlanders geboren personen (artikel 6 T.O.). Hieronder bevinden zich de kinderen van emigranten uit India of Pakistan.

De aan Indonesië toegescheiden personen genoemd onder 1, hebben de gelegenheid gehad voor de Nederlandse nationaliteit te opteren.

De aan het Koninkrijk toebedeelde personen genoemd onder 2a, zijn in de gelegenheid geweest voor de voor de Indonesische nationaliteit te opteren.

Bij de wet van 3 november 1954, Stb. 476 zijn degenen die geen gebruik hadden gemaakt van hun recht om voor de Nederlandse nationaliteit te opteren en zij die na aanvankelijk aan het Koninkrijk te zijn toegescheiden voor de Indonesische nationaliteit hadden geopteerd, in de gelegenheid gesteld de Nederlandse nationaliteit kosteloos door naturalisatie krachtens de wet (bij beschikking van de Gouverneur van Suriname) te herkrijgen.

Dat de hier bedoelde personen Nederlanders zijn geworden houdt verband met het feit, dat zij op 27 december 1949 woonplaats hadden in Suriname. Zij zijn dan ook in het algemeen met Surinaamse samenleving vergroeid.

Ad b, onder 2 De hier bedoelde naturalisatie zijn tot stand gekomen door een besluit van de Gouverneur van Suriname, dan wel, op voordracht van de Surinaamse regering, bij een wet of een Koninklijk besluit. De naturalisaties bij besluit van de Gouverneur hebben betrekking op personen, die door of krachtens de Toescheidingsovereenkomst met Indonesië de Indonesische nationaliteit hadden verkregen en die sinds het verlies van de Nederlandse nationaliteit in Suriname hadden gewoond. De bevoegdheid tot het herstellen in de Nederlandse nationaliteit is aan de Gouverneur gegeven bij de wet van 3 november 1954, Stb. 476.

Als voorwaarde voor de naturalisatie bij de wet van personen die op het tijdstip van hun verzoek in Suriname woonden, heeft reeds gegolden, dat zij geheel in de Surinaamse samenleving waren opgenomen. Duidelijk is dat de hier bedoelde personen de Surinaamse nationaliteit behoren te verkrijgen.

Onder deze bepaling vallen uiteraard ook degenen, die ingevolge artikel 6 van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap zijn medegenaturaliseerd.

Ad b, onder 3 Deze bepaling heeft betrekking op van origine niet-Nederlandse vrouwen, die zijn gehuwd met een Nederlander en die hetzij van rechtswege (in geval van huwelijk voor 1 maart 1964), hetzij door optie (in geval van huwelijk na 29 februari 1964), Nederlander zijn geworden. Wanner zij op het tijdstip van de huwelijkssluiting in Suriname woonden en daar ook wonen op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Overeenkomst, mag worden gesteld dat zij tot de Surinaamse gemeenschap behoren. In de meeste gevallen zal de vrouw (in Suriname) gehuwd zijn met een Nederlander, die zelf ook aan Suriname wordt toegescheiden. Is dit niet het geval dan kan de vrouw, zo zij dit wenst, gebruik maken van de in artikel 7, lid 1 geopende mogelijkheid om voor het Nederlanderschap terug te opteren.

Ad artikel 5 Dit artikel heeft betrekking op personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Overeenkomst buiten Suriname wonen en op grond daarvan het Nederlanderschap behouden. Ingevolge het in het eerste lid bepaalde kunnen zij, zo zij dit wensen, de Surinaamse nationaliteit verkrijgen door vóór 1 januari 1986 uitdrukkelijk hun wil daartoe te kennen te geven. Aangezien zij nauwe banden met Suriname hebben, wordt hun in lid 2 het recht gegeven, ook wanneer zij geen gebruik hebben gemaakt van het in het eerste lid bedoelde optierecht, als Nederlander in Suriname te worden toegelaten. Indien zij zich daar vestigen, verkrijgen zij van rechtswege de Surinaamse nationaliteit, zodra zij daar ten minste twee jaar hebben gewoond.

Lid 3 geeft aan de echtgenoot en de vóór 2001 geboren kinderen eveneens het recht, onvoorwaardelijk in Suriname te worden toegelaten.

Ad artikel 6 Ad 1 Het zou onjuist zijn, indien de eenheid van nationaliteit, die er tussen minderjarige kinderen en hun vader, c.q. moeder bestaat, door deze Overeenkomst zou worden verbroken. Daarom geldt, zoals in overeenkomsten als deze gebruikelijk is, als hoofdregel dat de minderjarige kinderen hun vader c.q. moeder, in de nationaliteit volgen. Het zal trouwens uiterst zelden voorkomen, dat een minderjarige daardoor een andere nationaliteit verkrijgt dan hij zou hebben verkregen, indien hij reeds meerderjarig was. Is dit wel het geval, dan kan de betrokkene, eenmaal meerderjarig geworden, ingevolge lid 4 van dit artikel, door optie de dan gewenste nationaliteit verkrijgen.

Het kan zich voordoen dat er verschil van nationaliteit bestaat tussen een kind en zijn moeder-weduwe. In dat geval kan, gelet op de algemene strekking van deze Overeenkomst, deze bepaling er niet toe leiden, dat een kind, dat noch Nederlander, noch Surinamer is, de Nederlandse dan wel de Surinaamse nationaliteit aan zijn moeder gaat ontlenen. De Overeenkomst beoogt immers niet verschillen in nationaliteit tussen moeder en kind op te heffen.

Ad 2  Rekening is gehouden met de mogelijkheid, dat de moeder met de kinderen in een ander land woont dan de vader. In dat geval ligt het in de rede, dat de kinderen de moeder volgen, zolang deze situatie voortduurt. Uit de strekking van artikel 6 vloeit voort dat indien in de situatie van het tweede lid de moeder komt te overlijden vóór de meerderjarigheid van de kinderen, deze de nationaliteit van de moeder behouden zolang zij geen werkelijk verblijf hebben in hetzelfde land als de vader.

Ad 3 en 4  Het in lid 1 en 2 bepaalde kan uiteraard niet van toepassing zijn, indien de ouders ontbreken of indien op het tijdstip van de Overeenkomst de kinderen wel, doch de ouders het Nederlanderschap niet bezitten. Daarom is bepaald dat voor die gevallen dezelfde regelen gelden voor meerderjarigen.

Ingevolge artikel 11, onder 2, kan dan de wettelijke vertegenwoordiger, indien gewenst, namens de minderjarige optreden. Ook in deze gevallen kan de betrokkene, eenmaal meerderjarig geworden, opteren voor de nationaliteit, die hem door het optreden van de vertergenwoordiger is onthouden of ontnomen, wanneer dat de nationaliteit is van het land van zijn woonplaats (lid 4).

Ad 5  Minderjarige kinderen, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Overeenkomst buiten Suriname wonen en die als gevolg van de omstandigheid, dat hun ouders voor de Surinaamse nationaliteit hebben gekozen, het Nederlanderschap hebben verloren, kunnen, meerderjarig geworden, die hoedanigheid door optie herkrijgen (lid 4). Wonen zij op dat tijdstip in Suriname en worden zij met de ouders aan Suriname toegescheiden, dan zouden de kinderen zonder een voorziening ter zake, na het bereiken van de meerderjarige leeftijd, niet voor het Nederlanderschap kunnen terugopteren. Het zou te ver gaan aan alle in Suriname wonende minderjarigen een keuzerecht voor de Nederlandse nationaliteit toe te kennen, doch een uitzondering voor kinderen van wie een van beide ouders buiten Suriname als Nederlander is geboren, dan hebben deze kinderen reeds een keuzerecht ingevolge lid 4 van dit artikel, omdat, waren zij bij het inwerkingtreding van de Overeenkomst reeds meerderjarig geweest, zij Nederlander zouden zijn gebleven. Het recht om na het bereiken van de meerderjarigheid voor de Nederlandse nationaliteit te kunnen opteren, behoeft hier dus alleen te worden toegekend aan kinderen, wier moeder eveneens buiten Suriname is geboren.

Ad artikel 7 Deze bepaling beoogt de eenheid van nationaliteit van man en vrouw, die door of als gevolg van deze overeenkomst is verbroken, te herstellen. Uiteraard wordt het aan de betrokkenen zelf overgelaten of zij dit wensen. Geen onderscheid is gemaakt tussen man en vrouw. Man en vrouw hebben gelijke rechten. Daarvoor is in dit geval alle reden, omdat het verbreken van de eenheid van nationaliteit niet in de persoon van een van beiden is gelegen, doch een gevolg is van het onafhankelijk worden van Suriname.

De mogelijkheid, de nationaliteitsrechtelijke eenheid te herstellen is beperkt tot die gevallen waarin de echtelieden in hetzelfde land wonen. Ingevolge lid 2 krijgt de echtgenoot, die ter wille van de gezinseenheid voor de nationaliteit van de andere echtegenoot heeft gekozen, de gelegenheid, na de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk, opnieuw een keuze te doen.

De herkrijging van het Nederlanderschap of van de Surinaamse nationaliteit heeft geen terugwerkende kracht.

Ad artikel 8 Lid 1 van dit artikel heeft betrekking op personen, die in dienst zijn van Nederland of van de Nederlandse Antillen. Weliswaar moet worden verondersteld, dat zij een sterke band met Suriname hebben, doch in verband met het feit dat hun functie het bezit van het Nederlanderschap vereist, behoren zij in de gelegenheid te worden gesteld voor het Nederlanderschap te opteren. Aan de kennisgeving tot herkrijging van het Nederlanderschap wordt dan ook terugwerkende kracht gegeven, zodat de betrokkenen na de kennisgeving geacht moeten worden het Nederlanderschap onafgebroken te hebben bezeten. In lid 2 is eenzelfde voorziening getroffen voor Nederlanders die in dienst zijn van Suriname.

De periode waarbinnen de optie kan worden uitgebracht kan kort zijn, omdat de betrokkenen zelf er belang bij hebben, dat zij Nederlander blijven, of in het andere geval, dat zij Surinamer worden.

Ad artikel 9 Onder de Nederlanders, die de Surinaamse nationaliteit niet verkrijgen, zijn er van wie moet worden aangenomen dat zij, door hun langdurig verblijf in Suriname, een sterke band met Suriname hebben gekregen. De onderhavige bepaling geeft hun de gelegenheid op eenvoudige wijze de Surinaamse nationaliteit alsnog te verkrijgen.

Ad artikel 10 Onder de personen, bedoeld in artikel 3, zullen er zijn, die zich nauwer met Nederland of de Nederlandse Antillen verbonden voelen, ondanks het feit, dat zij in Suriname zijn geboren en daar wonen.

Deze kunnen, mits hun vader, c.q. moeder, als Nederlander buiten Suriname is geboren, het Nederlanderschap door optie herkrijgen. Deze herkrijging werkt terug tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Overeenkomst, hetgeen erop neerkomt, dat personen, die de kennisgeving hebben gedaan, daarna geacht moeten worden het Nederlanderschap nimmer te hebben verloren. Als voorbeeld moge dienen een persoon die, tijdens een kort verblijf van zijn ouders in Suriname geboren, zich later, mogelijk eveneens voor een beperkte duur, in Suriname heeft gevestigd.

Ad artikel 11 Ad 1 Het is noodzakelijk in de overeenkomst vast te leggen welke autoriteiten bevoegd zijn de kennisgevingen in ontvangst te nemen. Het lijkt niet noodzakelijk vast te leggen op welke wijze en met gebruikneming van welke formulieren de kennisgevingen moeten worden gedaan.

Ad 2 Verwezen moge worden naar het gestelde ad artikel 6 onder 3 en 4.

Ad 3 Wel terugwerkende kracht hebben de kennisgevingen bedoeld in de artikelen 8 en 10.

Ad 4 Voor beide partijen bij deze Overeenkomst is het belang snel te vernemen wie van hun onderdanen door nationaliteitskeuze de nationaliteit heeft verloren en welke personen hun onderdanen zijn geworden.

Ad artikel 12 Verwacht mag worden dat de toepassing van deze Overeenkomst voor de administraties van Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen weinig problemen zal opleveren. Niettemin moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een verschil van inzicht bestaat tussen twee administraties. Verwacht mag worden dat door onderling overleg het verschil van inzicht zal kunnen worden weggenomen. Een persoon die meent zich niet te kunnen neerleggen bij een beslissing van de administratie kan zich tot de bevoegde rechter wenden.